iet a bishke
de stadswachters bleven maar slikken tot hun kelen opzwollen
en er een zomer aanbrak waar niemand, geen enkele ziel, verliefd werd
de balans werd opgemaakt en onze man is van de stad naar hier verbannen
het laatste huis alweer een kwartier geleden, zijn ticket wordt geknipt
de treinbegeleider neemt vast de laatste trein weer helemaal terug,
hoort hij aan haar accent
hij niet
toch nog eerst om het voorschrift van drie dokters geleden gegaan
verstandskiezen tramadol en dan duurt het niet lang meer tot de wereld plat wordt
en ik hem oppik aan het laatste station voor de grens
die zoekt hij altijd op
kaapt mijn lege kasten, strompelt naar het zoemend schepijsautomaat met die bovenmenselijke honger, plundert alles alsof hij de wegen groter wil maken
het takkenril lokt klein leven binnen,
helderder dan ooit duidt het aan tot waar precies alles van hem is, te weinig
zo nu en dan zoeken we of er nog zoiets bestaat als gedeelde grond
onze hond keert ook terug naar zijn kots,
roep hem weer hier, tes goo jung, ge zet braaf
en een stuk erfenis om op te kauwen
de bomputten zijn geen geschiedenis meer, gewoon drinkvijvers
onze man wil zwemmen
het fonteinkruid zet zich schrap voor zijn aanval
ik ben maar patois, een parochie, Genadeland, maar zorg ervoor dat hij bloemen krijgt voor hij begraven wordt
soms bedankt hij me voor dit uitzicht
stamloos kreupelhout, een inham
iet a bishke zeg ik om halfzes
hij staart argwanend naar zijn bord
het jaar zou hier evengoed 2006 kunnen zijn zegt hij
nog mogen dromen van zeehondenbont, van borsten, van roem en ik begrijp dat hij zich hier nooit
veilig heeft gevoeld en niemand ooit bij hem
dat je je vlees moet eten, herhaal ik
eet je beestje