
Marmer | Finalist Het Rode Oor 2024
door Anne Ballon
Dit is het verhaal van één van de acht finalisten van Het Rode Oor 2024. 'Op de buitentrap duwde ik mijn handpalmen vlak en uitgestrekt in de koude van de afgesleten treden. Het graniet vulde elke vinger. Ik was vol en tegelijk wijdvertakt.'
Marmer
Die ochtend had ik al twee uur roerloos naar een mot gestaard die telkens opnieuw tegen het raam vloog toen S. het alarm afdrukte en mijn nek kuste. Bij het bekende geluid van zijn lippen die me loslieten, daalde het neer. Of beter, pulseerde het agressief tegen mijn wanden, dat deel van mij. Dat deel dat eigenlijk van hem was en dat nu, opeens, uit mijn lichaam wou. Onverbiddelijk was het, klaar om me open te breken en uit te vloeien. De status quo uit, de verwildering in.
Het begon binnenshuis: bij de stenen tegels, het marmeren keukenblad, de betonnen vloer. Er zat een plotse rek op die materialen. In versnipperde flitsen trokken ze door de lucht, bevlekten me met hun partikels en stoffelijkheid. Waar was ik? Alles droop en vloeide in elkaar. Spatten van mezelf zaten op de kalkmuur en de composieten vloer. Korrels materiaal trokken in mij.
Het was een voorbode voor de honger die me zou aanklampen. Mijn honger.
Het bewoog me naar het Paleis voor Schone Kunsten. Meteen toen ik binnenkwam, voelde ik een oranjerode huivering in mijn borst. Gloeiend heet. Ik had geen interesse in de schilderijen, geen interesse in Adams rib, Eva. Nee, als vanzelf werd ik naar de marmeren trap gezogen. Teder gleed ik met mijn hand over de leuning, toen kneep ik. Hard.
Die honger, hij greep me.
Ik verstopte me achter een zuil waar ik gretig op mijn knieën ging. Ik schrok, schrok van hoe marmer is, van de temperatuur tegen mijn palmen, de gladheid tegen mijn huid.
Op het blinkende oppervlak zag ik mijn adem. Mijn hartslag verhevigde, kwam tot extase. Onbekende schokken rolden mijn lichaam in nieuwe poses.
In mijn achterhoofd bonkte de beeltenis van robuuste, stevige, witroze genitaliën, maar niet van vlees. De genitaliën waren van marmer. Ja, witroze marmeren genitaliën.
Ik kermde. We warmden samen op, het marmer en ik.
Onthutst liep ik de hal door. Op de buitentrap duwde ik mijn handpalmen vlak en uitgestrekt in de koude van de afgesleten treden. Het graniet vulde elke vinger. Ik was vol en tegelijk wijdvertakt.
Mijn denkwereld stond op haar kop, ontpopte zich tot eindeloze bestemmingen. Alles gebeurde alsof het al veel eerder was gebeurd. Ik was niet meer afgebakend, mengde mezelf met alles wat ik beroerde, kolkte uitgespreid op de grond terwijl de tijd zich ontbond.
De eerste weken volstonden bezoekjes aan oude gebouwen: musea, koninklijke paleizen, een kerk. Ik deed het dagelijks. Onderweg zwol mijn lichaam op als lava; zou er iets zijn wat ik nog niet kende? Aangekomen haakte, gleed, streek en schuurde ik mezelf langs elk soort materiaal. Marmer was mijn favoriet, zeker als het lijnen had; ik meende die lijnen te voelen als draden die door mijn buik recht naar mijn kut trokken, sneden in mijn dijen en liezen.
Mijn slaap stuurde een waarschuwing. Ik had liggen woelen en draaien, halfwakkere dromen gehad waarin S. was langsgekomen, waardoor ik opstond met een idee van gemis.
Het viel me voor het eerst op in de badkamer; het porselein trok geen rilling door mijn tepels, de keramieken tegels lieten me koud.
Mijn huid tastte in het rond. Er gebeurde niets. Niets. In een laatste poging duwde ik kleinere voorwerpen, het zeepbakje, de siersteen tegen mijn gaten. Tevergeefs, ik was resistent geworden, uitgewoond.
Moedeloos keek ik naar het spiegelbeeld en ik gleed eruit, afgesplitst van mijn gevoelloze schil.
S. was terug, of beter gezegd: zijn aanwezigheid drong weer tot me door. Hij zette eten aan de voordeur en liet voicemails achter. Ik kon zijn warmte en begrip alleen ondergaan met een benauwde apathie. Ontbeerd bleef ik zes dagen in bed. Elke ochtend voltrok zich als een koele, blauwe teleurstelling.
De zevende dag kraakte er bij het ontwaken een wervel in mijn nek. Mijn nerven trokken samen tot een tintelend gehemelte. Mijn tong stond in brand, smolt, kreeg een andere textuur.
Eerst die paar seconden verbazing en toen ontvouwde het zichzelf. Ik snelde uit bed, nam de marmeren asbak van het balkon en perste mijn tong ertegen, likte met gesloten ogen elke millimeter. Warm werd meskoud, werd weer warm. Ik viel neer, sidderde, trilde, draaide me om. Mijn hele lichaam keerde zich binnenstebuiten. Mijn kut bonkte door mijn keel de buitenwereld in.
Het duurde wreedaardig kort. Ik vond mezelf verweesd terug op de vloer. De marmeren asbak lag daar, betekende niets meer.
Toen ik gestild opstond, tikte er in een vertrouwde cadans een vers beeld tegen mijn hoofd: een beeld van grijs puin. Het doordrong me, bedolf mijn lichaam, dat zich probeerde uit te graven, tegen de brokken schopte. De kamer versplinterde in triljoenen fragmenten. In de verte klonk de stem van S. maar ik kon de woorden niet horen, of misschien sprak ik de taal niet meer. Ik werd opgeslorpt door de sensatie, mijn verlangens samengeklit tot één grote brok: ik voelde mijn lichaam vloeien, breken, verenigen met mijn omgeving. Het wou niet meer voelen, het wou gevoeld worden.
Wezenloos keek ik naar mijn handen. Daarin braken lijnen open.
Ik barstte uit elkaar als stukgeklopt marmer.
Uit de lucht warrelde gruis en één dode mot.

Merel Van de Casteele illustreerde dit verhaal in het kader van De Stoute Stift.

Anne Ballon
auteurAnne Ballon (zij/ haar) woont in Brussel, maakt films en schrijft. Ze werkt aan een bundel over seks waarin ze aan de hand van poëzie spanningen tussen verlangen, trauma en een heteronormatieve, patriarchale cultuur onderzoekt. Anne is deel van het schrijvers- en kunstenaarscollectief Hyster-X. Haar werk is te lezen op het online platform De Optimist en in het tijdschrift Deus Ex Machina.
Merel Van de Casteele
illustratorMerel Van de Casteele (1995, België) werkt aan een tweeledig oeuvre dat enerzijds uit sculpturen en anderzijds uit tekeningen bestaat. Haar werk draait rond een mentaal lexicon van een beeldtaal die ze steeds beter tracht te bevatten. De simpele materialen papier, inkt en potlood vormen voor haar het medium dat het spel van ontdekken mogelijk maakt. In het tekenen legt ze een moment vast van herinnering, een manier om het verdeelde terug één te maken. Ze zoekt in haar beelden de grenzen op van wat er de betekenis van kan zijn, in een gebied tussen twijfel en herkenning.