Bernadette
Rond het huis van Bernadette staat een hoog hek. Het is zo’n hek dat je vanaf een afstand kan
besturen. Ik stel me voor dat er naast de deur een telefoon hangt met een klein beeldscherm, dat
aanspringt zodra er iemand aan het hek voorbij loopt. Ik stel me ook voor dat Bernadette daar stond,
die middag. Ik stel me voor dat ze me zag en dat ze besloot het hek dicht te laten.
Ik zit met Bernadette op balletles. Als zij een stukje voor moet dansen, staren wij naar haar. Ze is
net een prinses, Bernadette. Alleen die naam al. Haar haren zien er zo zacht uit als mijn haren er
alleen onder water in bad soms uitzien. Ze bewegen net iets langzamer dan de rest van de wereld.
Als Bernadette mij op een middag vraagt of ik bij haar langs wil komen, knik ik alleen maar. De
rest van de groep kijkt toe. Bernadette woont in een huis dat zo groot is als al onze huizen samen.
Ze spreekt bijna nooit met ons. Op mijn knikken glimlacht ze, en loopt ze weg.
Die middag rijdt mijn moeder me naar het huis van Bernadette. Ze vraagt me wanneer ze me weer moet ophalen en ik wil gillen nooit! Maar dat doe ik niet. Mijn moeder zegt tot vanmiddag en laat mij achter voor het hek.
Als ik aanbel, blijft het hek dicht.
Bernadette zeg ik, eerst zachtjes.
Bernadette roep ik dan. Ik laat mijn gezicht tussen de spijlen van het hek rusten. Ze voelen koud aan.
Bernadette!
Ik blijf staan en roep haar naam tot hij vreemd begint te klinken.
Bernadette.
Het wordt eerder een spreuk dan een naam.
De balletles erna zie ik Bernadette op iemand anders aflopen, haar neus een beetje omhoog gekanteld. Ze is net een prinses.