Umm Qays – het drielandenpunt
I. Moeder herinnert
Onze taxichauffeur groeide op in dit Jordaans dorpje,
Umm (de moeder van) Qays,
waar drie landschappen, maar nooit hun volkeren, in elkaar overvloeien,
waarin de nakomelingen van Sykes-Picot diepe striemen kerfden
en al wat één was verscheurden:
de Syrische Golanhoogten waaraan we odes opdragen zonder ze te mogen beklimmen,
het Jordaanse bedoeïenenland waar zelfs de gestreepte hyena’s hun lach intomen,
de trotse Palestijnse olijfgaarden, onverzettelijk geworteld in hun bodem.
Aan de rand van de bergtop zie ik haar met druipende borsten staan,
Umm Qays’ gesnik weergalmt,
om haar hongerige zuigeling, krijsend, aan de overkant,
waarnaar zij niet oversteken mag.
II. Moeder treurt
Lavastromen stolden tot het basalt waaruit de Romeinse ruïnes rondom ons ooit werden opgetrokken.
Nu sijpelen zweetdruppels langzaam over onze nek,
en kleurt de linkerhelft van de chauffeur donker onder de verschroeiende middagzon.
Het is onze huwelijksreis, en ik wil mijn man tonen waaruit mijn klanken gekneed zijn.
Misschien, hoop ik, onthult de citadel van Aleppo zich alsnog in de verre verte. Ongehoorzaam.
Dichterbij kunnen we niet komen,
want hoewel mijn man ze enkel dromerig noemt,
brandmerken de kolonisten mijn ogen als verdacht,
als vulkanen die op uitbarsten staan.
Al zijn zij het die al het groen, al het leven, al het schoons
opslokken in hun aszwart.
III. Moeder volhardt
De chauffeur raadt me aan om mijn Syrische wortels,
die als ledematen aan mijn bestaan hangen, uit te rukken.
Anders zal ik niet door de bewaakte poort naar het drielandenpunt mogen.
Hij zegt het zonder aarzeling, alsof hij zijn sigarettenpeuk wegpinkt.
Belg, verschuil ik me, wanneer de portier vraagt waar ik vandaan kom.
Maar wanneer ik me tegen haar arm druk,
neurie ik voor kleine Qays,
in onze moedertaal,
elk Levantijns wiegelied dat ik ken,
dromen we samen,
van moeder,
die grenzeloos moederen kan.