Waar is je hand naartoe?
Ik hield je hand vast en zwoer je niet los te laten tot we aan de andere kant waren.
We begonnen onze reis in landschappen die ons vertrouwd waren. Toch namen we de tijd om de graslanden te verkennen alsof er geen limiet stond op onze tijd samen. We rustten onder de schaduw van olijfbomen en vertrokken weer toen het pad zich voor ons ontvouwde.
Graslanden veranderden in woestijn.
Droogte en vermoeidheid maakten het moeilijk om verder te gaan. Ik moet toegeven dat ik op momenten mijn grip verloor. Ik wist niet of dit het nog waard was, waarheen leidde onze tocht ons? Iedere keer dat ik mijn grip verloor, versterkte jij de jouwe. Je kon me niet loslaten en trok me door de hete woestijn. Dacht jij er nooit aan mij los te laten? Na wat voelde als weken in de woestijn, daalde de regen op ons neer. Met de regen kwam mijn hoop terug. Ik versterkte mijn grip en nam de leiding.
In het groene labyrint raakte jij bevriend met een wild beest. Ik was bang maar jij stelde me telkens weer gerust. Je beweerde dat dit beest geen gevaar vormde voor ons, dat hij ons door het dichtbegroeide hart van de wildernis kon leiden.
Daar stopte het beest niet.
Door de bergen leidde hij ons, zijn wilde, ongetemde blik strak op jou gericht. Ik kon zijn aanwezigheid niet langer verdragen en stapte vooraan terwijl jij onafscheidelijk aan zijn zijde bleef. Omkijken kon ik mezelf niet meer toestaan. Ik was bang dat je ogen mij genadeloos en zonder enige waarschuwing losgelaten hadden.
Eindelijk bracht onze reis ons waar we moesten zijn, een golf van opluchting spoelde over me heen. We moesten enkel de sprong naar de andere kant nemen. Ik draaide me om, wilde je knuffelen.
Jij was nergens te vinden.